Overslaan en naar de inhoud gaan
#Tax Law

Ambtshalve ontheffing VAA kosteloze tbs onroerend goed

donderdag 05/03/2020

Iedereen weet ondertussen dat de forfaitaire vaststelling van het voordeel van alle aard voor de gratis terbeschikkingstelling van een onroerend goed enkele jaren geleden ongrondwettig werd bevonden door de rechtspraak, aangezien er geen redelijke verantwoording is voor een verschillende behandeling naargelang het voordeel werd toegekend door een natuurlijke persoon, dan wel door een rechtspersoon (zie hier). Dit had tot gevolg dat artikel 18 KB/WIB 1992 op dit punt niet langer toegepast kon worden.

Deze rechtspraak was natuurlijk de directe aanleiding voor bedrijfsleiders om een bezwaarschrift in te dienen tegen hun eigen aangifte waarin het voordeel was vermeld, berekend volgens de oude – ongrondwettelijk bevonden – forfaitaire waarderingswijze.

Sommige belastingplichtigen lieten het daar niet bij en probeerden via een verzoek tot ambtshalve ontheffing ook nog de belasting terug te krijgen die ze ook in de voorbije jaren te veel hebben betaald. Het betrof hier jaren waarvoor de bezwaartermijn al verstreken was.

Nieuw feit ?

De fiscale administratie legde zich vrij snel neer bij de ongrondwettigheid (circulaire 2018/C/57 d.d. 15 mei 2018, zie hier voor meer info), zodat de ontheffing via bezwaarschrift snel werd toegestaan.

Naast de bezwaarprocedure voorziet het wetboek ook in een alternatieve procedure, nl. de procedure voor ontheffing van ambtswege. Deze procedure die maar mogelijk is in bepaalde gevallen, voorziet in ruimere termijnen.

Verschillende belastingplichtigen probeerden dan ook de oudere jaren te herzien door middel van dergelijk verzoek tot ontheffing van ambtswege. Maar de administratie stond geen ambtshalve ontheffing toe voor aanslagen die definitief waren geworden omdat er niet tijdig bezwaar werd ingediend.

Een ambtshalve ontheffing wordt maar verleend in een specifiek aantal gevallen, waaronder de situatie waarin er sprake is van een “nieuw feit”, waarvan de belastingplichtige geen kennis kon hebben tijdens de bezwaartermijn. In de wet staat evenwel uitdrukkelijk dat een “wijziging van jurisprudentie” niet gezien kan worden als een “nieuw feit” (artikel 376, §2 WIB 1992). Het is dan ook op die bepaling dat de administratie zich baseerde om de ontheffing in dit geval te weigeren.

Grondwettelijk Hof versus “gewone” rechtbank

De vaststelling van een ongrondwettelijkheid is natuurlijk wel nog iets anders dan een wijziging in de rechtspraak. Zo wordt er algemeen aanvaard dat wanneer het Grondwettelijk Hof vaststelt dat een bepaalde regeling ongrondwettig is, er sprake is van een nieuw rechtsfeit, waardoor een ambtshalve ontheffing in dat geval wel mogelijk is. Wanneer daarentegen “gewone” hoven en rechtbanken een ongrondwettigheid vaststellen, zou dat geen nieuw feit uitmaken volgens de administratie.

Nadat de rechtbanken van Brugge en Antwerpen zich hebben aangesloten bij het standpunt van de belastingadministratie, heeft de rechtbank van Gent zich uitgesproken in het voordeel van de belastingplichtige. Volgens de rechtbank te Gent is een uitspraak over de geldigheid van een rechtsnorm geen wijziging van jurisprudentie maar wel degelijk een nieuw feit in de zin van artikel 376, § 1 WIB 1992. Of het hierbij gaat over een arrest van het Grondwettelijk Hof of over een arrest of vonnis van een hof of rechtbank, maakt geen verschil. Vooral omdat de belastingplichtigen in casu geen andere keuze hadden dan zich te wenden tot een “gewone” rechtbank, aangezien het Grondwettelijk Hof zich alleen kan uitspreken over de grondwettigheid van een wet (in strikte zin), terwijl het in dit geval gaat over de grondwettigheid van een KB (meer bepaald artikel 18 KB/WIB 1992).

In de nasleep hiervan werden al zes zaken met gelijkaardige prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof samengevoegd. Ondanks het feit dat de discussie enkel nog belang heeft voor het verleden, is de komende uitspraak van het Grondwettelijk Hof principieel van groot belang. Ongrondwettig is immers ongrondwettig. We hopen dan ook dat het Grondwettelijk Hof, als behoeder van de Grondwet, bevestigt dat er geen ‘verschillen’ kunnen zijn in ongrondwettigheid naargelang het rechtscollege dat zich hierover uitspreekt.

Auteurs: Evelyne Verstraeten en Alain Claes

Neem contact op met één van onze advocaten

Kim Roelants

Kim Roelants

Director - Advocaat

Contact